Het Klooster in Zoeterwoude-Rijndijk
gepubliceerd op 05 dec 2017 door Blerina Nimanaj

Interview met Ferry Rigault, Gerda Verhoog en Max Nagel

Het gekraakte klooster, 15 mei 1974 tot 5 december 1977

Interview met Ferry Rigault op 8 maart 2017
Interview met Gerda Verhoog en Max Nagel op 25 april 2017
Interviews afgenomen door dr. Bart van der Steen en Blerina Nimanaj

Het begin
In 1974 woonden Ferry, Max en Gerda alle drie in Leiden. Ze hadden elkaar begin jaren ’70 leren kennen en waren bevriend geraakt. Samen met andere werkende en studerende jongeren vormden ze een hechte groep. Ze deden veel samen en een deel van hen woonde samen in wat Ferry een ‘linkse hippieflat’ noemde aan de Klikspaanweg. In 1973 vatten de vrienden het idee op om een commune te beginnen. Terwijl ze hun ideeën over het leven in een woongemeenschap bespraken, groeide de groep van geïnteresseerden uit tot ruim twintig mensen. De eerstvolgende stap was nu om geschikte woonruimte te vinden voor het twintigtal jongeren. Omdat de groep zowel uit studenten als werkende jongeren bestond, was het vinden van woonruimte extra lastig:

Max: Dat was juist ons strijdpunt. Kijk, huisvesting studenten was redelijk in orde, huisvesting werkende jongeren was in opkomst. In ons logboek staat dat we vergaderingen hebben gehad met bestuursfunctionarissen van de studentenhuisvesting en de huisvesting werkende jongeren. Die zeiden allebei van ‘ja, natuurlijk moet dat er komen’. […] Dus de voorbereidende groep heeft veel dingen geprobeerd, met allerlei instanties gesproken. We konden zelf de financiën niet bij elkaar krijgen om zo’n grote groep te huisvesten en toen hebben we het maar opgesplitst in een aantal deelprojecten.

Terwijl de groep zich opsplitste en op zoek ging naar kleinere woonruimten (voor minder mensen), kwam opeens het bericht dat er een klooster in Zoeterwoude-Rijndijk leegstond:

‘Wat mij betreft wordt het gekraakt’Ferry: Dat klooster stond al een paar jaar leeg. De nonnen waren er twee jaar eerder vertrokken, die zaten ergens in Aerdenhout in een rusthuis. Dus dat klooster stond leeg en het leek onduidelijk wat er mee ging gebeuren. Een oud mannetje uit het dorp was verantwoordelijk om er een beetje op te letten, maar ja, met zo’n groot complex, dat was gewoon onmogelijk. In de tijd dat het leegstond, kwamen mensen binnen die het lood van de daken stalen, houten vloeren openbraken. Het werd langzaam vernield. Die man die toezicht moest houden, die kon dat helemaal niet, want het gebeurde ’s nachts. Op een gegeven moment was die moeder van een vriend, een maatschappelijk werkster, op bezoek bij de wethouder. Er werd gesproken over het klooster en toen zei de wethouder ‘nou wat mij betreft wordt het gekraakt’. De moeder vertelde erover tegen haar zoon. Wij hoorden dus weer van hem dat dat klooster bestond en zo zagen wij ineens kans voor onze idealistische plannen.

Het klooster had tot in de jaren ’60 gefunctioneerd als opvangplek voor ruim honderd ‘gevallen meisjes’, oftewel moeilijk opvoedbare jonge vrouwen. Een kleine groep nonnen was daarna tot begin jaren ’70 in het klooster blijven wonen. Nadat Ferry en de groep hoorden van het bestaan van het klooster, besloten ze om het te gaan bekijken:

Ferry: We wisten niet wat we zagen. Het was zo waanzinnig groot. Echt, je kunt het je niet voorstellen. Het klooster bestond in feite uit twee delen, wij noemden dat de noord- en de zuidvleugel. De noordvleugel bestond vooral uit grote slaapzalen waar die meisjes dan sliepen in een soort chambrettes, niet met een deur, maar alleen met een bed en een kastje. Aan de andere kant had je de zuidvleugel en daar woonden de nonnen. Dat was gewoon prachtig en tussendoor waren er iets van drie of vier binnentuinen en er was een kerk, een kapel en een toneelzaal.

De groep kwam bijeen in de flat om te overleggen en al snel waren de meesten om. Tien jongens en meiden besloten het klooster te kraken en er een commune te starten. Op 15 mei, de dag van de kraak, reden ze met een busje, gevuld met huisraad, matrassen en kookgerei, naar het klooster. Daar aangekomen bleef Ferry met een andere jongen achter, terwijl de rest met het busje terugging om meer spullen te halen. Ferry herinnert zich lachend hoe hij samen met de jongen een ander slot op het klooster probeerde te zetten:

Ferry: Wij stonden daar met zijn tweeën te pielen en opeens werden we op de schouder geklopt en achter ons stonden een non, een politieagent en dat oude mannetje dat op moest passen. Zo van ‘wat doen jullie daar’. Dat was wel even schrikken, dus wij vertellen van ‘we hebben dit gekraakt’, zij ‘nou ja dat kan niet’. En uiteindelijk dropen ze ook gewoon weer af. Ik bedoel, ze deden nou niet echt moeilijk.

Gerda en Max waren ondertussen betrokken geraakt bij een van de deelprojecten. Een vriend uit de voorbereidende groep had, met financiële hulp van zijn ouders, een woonhuis gekocht en gevraagd of Gerda en Max bij hem wilden intrekken. Beiden zeiden ja en hielpen met het verbouwen van het huis. Nog voordat ze introkken, werd echter het klooster gekraakt. Gerda en Max besloten een kijkje te nemen:

Max: Toen puntje bij paaltje kwam werd het klooster gekraakt. We zijn de volgende ochtend gaan kijken en dat was zo’n paradijs. Een sprookje. Dus diezelfde dag zijn we met hangende pootjes naar degene teruggaan op wiens naam dat huis stond en zeiden we ‘sorry, dit is iets wat wij eigenlijk altijd al gewild hebben’. Vanaf het begin af aan met die commune groep zijn we… en als het dan werkelijk kan. De ruimte was zo groot en oké, het was niet zo veilig en zeker zoals dat huis dat gekocht was, maar het was de moeite waard. Dus een gok gemaakt en genomen.

Gerda: Het was echt zo mooi en het was gigantisch groot. Er waren allemaal gangen, ruimtes, binnentuinen met goudenregen die daarzo hing. Er was een wasserij, een bakkerij, een slagerij, er waren natuurlijk verschillende functies in het gebouw. Wij zaten in de zuidvleugel, bij de tuinen, dat waren hele grote kamers waar wij in woonden. Je had ook de noordvleugel, daar was een kapel. En ja, dat soort dingen kwamen we dus allemaal tegen terwijl we daar door die gangen liepen.

Max: Er waren van die glas-in-lood kamertjes waar de nonnen woonden en boven waren dan slaapzalen voor ‘gevallen meisjes’, want dat was eigenlijk de functie van die orde. Dat was wel een schril contrast want de slaapzalen waren met hout afgetimmerd, niet bewerkt, het was gewoon vrij kaal. En als je dan in het officiële katholieke gedeelte kwam had je gebrandschilderde ramen en beelden. Vrij weelderig en dat rijmde totaal niet met die soberheid van de meisjeszalen. Als dat licht door die gebrandschilderde ramen viel en je stapte dan de kapel binnen waarvan het dak kapot was en het maanlicht viel binnen, dat was zo mooi. Nou ben ik niet religieus opgevoed, maar het raakte me wel.

Enkele dagen na de kraakactie trokken ook Gerda en Max het klooster in. Een deel van de voorbereidende groep zag het uiteindelijk toch niet zitten om daadwerkelijk in een commune te leven, maar het grootste deel van de groep verhuisde naar het klooster. Eind mei woonden er zestien mensen.

Aanloop van bewoners

Omdat de eerste bewoners al duidelijke ideeën hadden over de manier waarop zij wilden samenleven, voerden zij aanvankelijk een streng toelatingsbeleid:

‘De boel organiseren’Gerda: Wij lieten mensen niet zomaar binnen, op een gegeven moment gingen we echt de boel organiseren. Dat moest ook wel, want zodra je met meer mensen leeft, is er organisatie nodig. En er kwamen allerlei soorten mensen op ons af. Dus in het begin kozen we zelf mensen uit, allemaal vrienden en vriendinnen die dachten van ‘oh, hier wil ik ook wel wonen’.

Max: De eerste groep was vrij hecht en had al duidelijk gesmede ideeën. Denken over een commune is natuurlijk anders dan leven in een commune, maar in ons denken waren we al zo ver gegaan. Waarvoor wil je in een commune zitten? Is dat alleen maar vanwege financiën, of wil je het ook een maatschappelijke functie geven? En daar waren we nogal naïef over. We hadden allerlei plannen, sommigen van ons werkten in de alternatieve hulpverlening en een deel van ons studeerde psychologie. Behalve dat financiële gedeelte hadden we dus ook allerlei ideeën en dat maakte het een hechte groep. En op basis daarvan konden we tegen mensen zeggen van ‘oké, je hebt hier een nachtje geslapen, maar nou moeten we weten wie je bent’. […] Wiet mocht bijvoorbeeld nog wel, maar hard drugs dat wilden we niet. Toen we die aan de deur kregen hebben we die geweigerd. Als het te link werd, dan konden we dat weigeren op basis van het argument van ‘we hebben plannen, we willen iets groters dan alleen maar goedkoop wonen’.

Al snel kreeg het klooster een zekere bekendheid. Sommige hulpverleningsinstanties, maar ook alternatieve groepen, verwezen mensen door naar het klooster. Tussen de eerste bewoners en de aldus doorgestuurde jongeren klikte het goed. De woongroep groeide in de eerste drie maanden uit tot ruim twintig mensen. De komst van nog meer mensen in de periode erna, met allemaal verschillende achtergronden en ideeën, zorgde echter voor spanningen. Hulpverleners en zelfs de politie begonnen mensen door te verwijzen die dringend onderdak nodig hadden en ook de kranten publiceerden over de hoeveelheid woonruimte in het klooster:

‘Dat sprookje van de lente tot de winter’Gerda: In het begin kozen we zelf mensen uit, maar na een tijdje werd het ook bij de politie bekend dat wij daar zaten en bij de hulpverlening en vanaf dat moment werden ook mensen naar ons toegestuurd van ‘als je geen huis hebt, probeer het daar want daar is altijd wel plek’. […] In de loop van het jaar kwamen er toch te snel meer mensen bij, dus toen werd het al moeilijker om de regie te houden. Dat sprookje van de lente tot de winter was prachtig, maar in de winter werd het al een stuk moeilijker.

Max: Op een gegeven moment kregen we echt het gevoel een afvalputje te worden en dat heeft ook intern tot heel veel discussies geleid van ‘welk moreel recht heb je om mensen die ruimte te weigeren’? Zeker als die ruimte er is, lege ruimte. En nou ja is het alleen maar het recht van ‘we zijn bezig met iets op te bouwen en dat willen we verdedigen’? Dat was heel moeilijk.

Gerda: Het ging vaak om mensen die toch meer uit nood kwamen. We hadden weggelopen kinderen die overal door Europa zwierven, veel uit Duitsland trouwens, die kwamen ook allemaal. D’r kwamen ook wat meer lugubere figuren die ook wel eens op de vlucht waren voor politie. D’r waren huwelijken die stranden, dat één van de echtgenoten wegliep. Allemaal van dat soort gevallen kwamen er, dus het was eigenlijk meer een sociale opvang. Die mensen werden ook nog wel opgevangen door ons, maar wij werden ook wel heel vaak belazerd zeg maar. Want we waren best wel naïef en mensen kwamen gewoon binnen met een verhaal en dan gaven we ze onderdak en dan een dag later waren ze vertrokken met, nou ja, de inhoud van de keukenkast of iets dergelijks. Maar er waren ook wel mensen die echt een beetje crepeergevallen waren, er kwamen dus allerlei mensen die eigenlijk gewoon door de GGZ opgevangen zouden moeten worden.

Max: Het was te groot om te kunnen handelen, dat wisten we wel, maar ja, hoe los je dat op? Dat gaat niet. We hadden de tijd ook tegen, want wij kwamen nog uit de hippietijd, waarin alles echt overdekt was met een sausje van broederliefde.

‘De verkeerde mensen kwamen’Ferry: Wij waren wat dat betreft een beetje naïef, we riepen ook ‘het is zo ontzettend groot, daar kunnen zo veel mensen komen wonen’. Dus op een gegeven moment stond ook in de krant, als je woonruimte zoekt, kom maar naar het klooster, want daar is er woonruimte zat. En dat ging dus fout, om maar eventjes een lang verhaal kort te maken, omdat toen de verkeerde mensen kwamen. Halve criminelen, junks enzo, en ja. Ik weet nog wel dat ik toen in de zomer op vakantie ging, zo’n twee weken naar Frankrijk. Toen ik wegging woonden er iets van vijfentwintig mensen, toen ik terugkwam opeens vijftig. In een hele korte periode zijn er heel veel mensen bijgekomen. En uiteindelijk toch de verkeerde mensen.

Opbouwen en organiseren
Tijdens de eerste drie maanden (mei, juni en juli) had de oorspronkelijke groep nog de nodige controle over het pand. Aan deze periode hebben Ferry, Max en Gerda hele goede herinneringen. De beginnersgroep was goed georganiseerd en op elkaar ingespeeld. Max: ‘We waren ook wel vergadertijgers moet ik bekennen hoor, daar is heel wat tijd ingestopt’. Door werkgroepen op te zetten voor financiële zaken, (moes)tuinonderhoud en politieke scholing werd een duidelijke structuur opgezet. Er was een groep van kernleden die daarbij de leiding nam. De belangrijkste besluiten werden genomen tijdens plenaire vergaderingen waar alle bewoners voor werden uitgenodigd. Er werden huisregels opgesteld om taken zo goed mogelijk te verdelen en de onderlinge rust te bewaren. Zo maakte Gerda wekelijkse lijsten met huistaken zoals schoonmaken en reparatiewerk. De bewoners konden zelf opgeven voor welke taken ze zich opgaven. Wie zich niet inschreef voor een huistaak mocht niet met de rest van de bewoners mee-eten. Vooral in het begin hielden de inwoners zich aan de afspraken en werd met er veel plezier meegedaan aan het samenleven in de commune:

Ferry: Het was een hele mooie lente en zomer. Iedereen was gewoon ontzettend positief en we zagen zo ontzettend veel mogelijkheden om daar dingen te gaan doen. Er was een theaterzaal, er was een tuin waar je dingen kon verbouwen. Een aantal van ons studeerde nog, maar dat studeren stelde niet zo veel voor, we waren met andere dingen bezig. […] Het was gewoon een ontzettend mooie tijd, we aten samen, we maakten samen muziek, we maakten plannen…

Het klooster bevond zich in redelijke staat, afgezien van een aantal ruimtes waar de vloer was verwijderd. Verder was de keuken vernield en waren de meeste koperen en loden leidingen gestolen. Een technisch begaafde bewoner installeerde nieuwe leidingen voor water en verwarming en legde nieuwe elektriciteitskabels aan. Samen bouwde de groep een nieuwe keuken. Het stromend water en elektriciteit waren jaren eerder afgesloten. Na overleg met de burgemeester werd het klooster aangesloten op de gemeentelijke voorzieningen:

Gerda en Max: We moesten aanvankelijk bij de pastoor om de hoek langs om water op te halen. In de eerste dagen hè, want dat werd vrij snel aangesloten. De leidingen moesten worden aangesloten op de gemeentelijke voorzieningen en dat ging niet 1-2-3. Dus een afvaardiging van ons is toen gaan praten met de burgemeester. Die was aanvankelijk sceptisch, maar op een gegeven moment ging hij toch om en toen werden de sigaren gepresenteerd, van die verboden Cubaanse, dat mocht helemaal niet. Het kwam dus helemaal in orde en toen kregen we aansluiting voor water en elektriciteit en het vuilnis werd opgehaald.

Onder Ferry’s naam werd het contract voor water en elektriciteit afgesloten. Afgesproken werd dat iedereen een vast bedrag per maand zou overmaken naar de huisrekening voor het betalen van de kosten. Het verwarmen van het klooster was lastig. Nadat de verwarmingsketel was gerepareerd, kocht de groep olie om de centrale verwarming te stoken. De olie kostte echter veel geld, waardoor er slechts incidenteel gestookt kon worden. Een jaar lang maakten de krakers elke maand tien gulden over naar de nonnen, omdat ze gehoord hadden dat de kraak gelegaliseerd kon worden wanneer de eigenaar huurbetalingen accepteerde. De nonnen accepteerden het geld echter niet. Omdat het nog onzeker was hoe de kraak zich zou ontwikkelen, hielden de meesten de huur van hun kamer nog enkele maanden aan.

De groep begon al gauw te onderzoeken hoe ze hun kraakactie konden legaliseren. Een van de plannen was om het klooster om te vormen tot reguliere jongerenhuisvesting. Onder andere Ferry ging in gesprek met de burgemeester en wethouder en kreeg ook de mogelijkheid om de plannen te bespreken met staatssecretaris van volkshuisvesting Marcel van Dam. Uiteindelijk liep het plan op niets uit, omdat er geen toezegging tot subsidie van het rijk kwam. Gerda was al voor de kraakactie politiek actief en had daardoor contacten met organisaties en personen die de groep verder kon helpen. Een daarvan was de Amsterdamse Stichting Ideëel Bouwen, die de groep adviseerde over financiële en technische aspecten van het klooster-project. Al snel werd duidelijk dat het onhaalbaar was om het klooster te kopen en dat de groep op zoek moest gaan naar andere mogelijkheden om in het klooster te kunnen blijven. De stichting leverde meerdere werktekeningen, waaronder een plan om het grootste gedeelte van het gebouw te slopen. Het idee was dat een kleiner oppervlakte de renovatiekosten zou drukken en dat het zo makkelijker zou worden om controle te houden over het gebouw, wat de kans groter zou maken om een projectontwikkelaar te interesseren om voor de groep aan de slag te gaan.

Contact met de buurt en met vrienden
Omdat het klooster in het kleine Zoeterwoude-Rijndijk lag en de komst van de krakers voor veel buurtbewoners als een schok kwam, organiseerden de krakers in juni een open dag, zodat de buurt een kijkje kon komen nemen in het gebouw. De groep zorgde voor optredens van bandjes, toneelstukken, activiteiten voor kinderen en rondleidingen door het klooster. De dag werd goed ontvangen en trok zelfs de aandacht van voormalige bewoners van het klooster:

Ferry: Dat was heel grappig, er kwamen ook vrouwen op bezoek die in de jaren ’50 als meisje in het klooster hadden gezeten, maar nog nooit in dat andere gedeelte waren geweest waar die nonnen woonden. Zij waren ontzettend benieuwd naar dat deel van het gebouw en dat was erg grappig om mee te maken. Het was een ontzettend leuke open dag en wij probeerden ons zo positief mogelijk op te stellen. We waren wel idealistisch en hippies enzo, maar dan wel gewoon met een hele positieve instelling.

Het contact met de buurtbewoners was goed. Vlakbij het klooster zat café Rijnegom, waar veel dorpsbewoners kwamen en waar ook de kloosterkrakers met plezier heengingen. Omdat er in het klooster geen telefoon was, ging men ook naar het café om de telefoon te gebruiken. Met de plaatselijke jongeren en de voetballers van de plaatselijke vereniging Meerburg was het contact aanvankelijk slecht.

‘Dat gaat fout’Max: Met die jongeren in het dorp ging het niet. Ze vonden ons erg brutaal, wij durfden te kraken en ze wilden kijken, ze wilden ons verkennen zeg maar. En dat ging de eerste keer ruig, dat ze flessen en glaswerk over de muur gooiden en ruiten ingooien, dat hebben we ook meegemaakt. En toen zeiden we ‘dat kan niet’ en toen zijn we ernaar toegestapt van ‘dat gaat toch niet, dat gaat fout’, want wij moesten onze bewoners natuurlijk ook rustig houden. Dus toen hebben we met de mensen van dat jongerencentrum gepraat en gevraagd van ‘nou, kunnen wij wat betekenen, als we nou een gratis concert geven van de beroemde Billy en de Bulldozers’, nou dat hebben we uitgespeeld. Zij van ‘willen jullie dat’ en wij van ‘oké, dat doen wij wel gratis, alleen bier’ en dat heeft geholpen.

In de buurt kregen de krakers steun van enkele lokale bewoners en organisaties:

Max: In de beginperiode hadden we steun van de voormalig pastoor. We kenden maar een paar mensen naast mevrouw Bol, de kroegeigenaar, en meneer Pieterse, de toezichthouder. Al eerder waren er initiatieven geweest in het dorp om wat te doen aan samenlevingsopbouw, alternatieve hulpverlening. D’r werd gebruik gemaakt van de bestaande instellingen, maar d’r werd ook nog gezocht naar andere opvangmogelijkheden en zij zeiden al vrij snel ‘nou als we wat kunnen betekenen, doe maar, geef maar een seintje’ en dat is toch een soort morele steun die je nodig hebt hoor, omdat we onze omgeving niet echt kenden.

Omdat het klooster een van de grootste kraakpanden was in de buurt van Leiden, werd het klooster al gauw een begrip onder studenten en jongeren. Er werden regelmatig grote feesten gegeven, niet alleen voor de kloosterbewoners en hun Leidse vrienden, maar ook voor jongeren uit de buurt. Aanvankelijk hadden de feesten als doel om een betere band te creëren met de buurt. Later werden de feesten ook een bron van inkomsten. De feesten liepen goed en met de winst werd onder andere olie betaald om het gebouw te verwarmen. Er was genoeg ruimte voor de bezoekers en dichtbij het klooster zat een leverancier van bier, waar de bewoners op voorschot kratten bier konden afhalen. Om alles onder controle te houden, waren er bewoners die beloofden om nuchter te blijven en stand-by te staan tijdens de feesten. De sfeer was goed:

Max: Het was gewoon relaxed. We hadden de zaal mee. Onze feesten waren echt gezellig en mensen die vonden het leuk, dus als je zo’n feest ging verstieren, ja, dan kreeg je eigenlijk de hele zaal tegen je. […] Fer en ik hadden een band en die was redelijk bekend toentertijd, Billy en de Bulldozers. Mensen gingen uit hun dak en het leuke was dat je ergens toch kon horen dat we het eigenlijk niet konden. We hadden het net geleerd, we kenden vijf nummers en die speelden we, weet je wel. Nou ja, op een gegeven moment konden we wel meer spelen, maar het ging echt om de drive en de energie. En andere bandjes traden op, die vonden het ook leuk om te spelen. Zij mochten op onze spullen spelen en speelden over onze nummers. En ja, we gaven ze niet echt les hoor, maar ze kwamen dan kijken hoe je het deed en even later hoorde je dan dat ze het nadeden, dat was wel leuk.

De moeilijke periode en het einde
De positieve energie van de beginmaanden hield echter geen stand in de periode na de zomer. In de nazomer van 1974 ontstonden er steeds meer moeilijkheden. De plenaire vergaderingen, die als gevolg van de groei van het aantal inwoners waren gesplitst in een ‘noordpleno’ en een ‘zuidpleno’ (voor de noord- en zuidvleugel van het klooster), werden slecht bezocht. Een groeiend aantal mensen weigerde mee te betalen aan de maandelijkse kosten en de huisbijdrage. Dat leidde tot problemen, zeker toen het steeds kouder werd. Olie voor de verwarming was duur en kon niet meer betaald worden. Om toch de eigen kamer te verwarmen, plaatsten sommige bewoners een elektrische kachel op hun kamer. Dit leidde weer tot onenigheid tussen de inwoners, omdat de kachels veel stroom gebruikten, die gezamenlijk betaald moest worden.

Spanningen liepen verder op toen bleek dat er geen toekomstplannen voor het pand konden worden gemaakt. Ondanks het vele werk, de vergaderingen en contacten lukte het de beginnersgroep niet om iets concreets tot stand te laten brengen. Deze situatie, gepaard met de komst van de koude winterperiode en de groeiende groep bewoners die geen aansluiting met elkaar konden vinden, zorgde voor toenemende frustraties.

In de herfstmaanden begon de scheiding tussen de kerngroep en degenen die voor overlast zorgden zich duidelijk af te tekenen. Onder de ruim tachtig inwoners van het klooster ontstonden steeds meer wrijvingen, die zich onder andere uitten in bedreigingen en vechtpartijen. Er werd ingebroken in kamers en er werd gestolen. Pogingen om te bemiddelen of mensen tot de orde te roepen liepen steeds vaker uit op dreigende situaties. Het aanvankelijke onderlinge vertrouwen nam zienderogen af:

Ferry: We gaven bijvoorbeeld een feest, dat was een van de laatste feesten en we hadden natuurlijk drank ingekocht. Dat dan die halve crimi club probeerde de drank te stelen, dat er mensen inbraken, kamers openbraken. In het begin was het zo van, je kamer stond gewoon altijd open, die hoefde je nooit op slot te doen, maar ja, dat ging op een gegeven moment niet meer.

De spanningen die in de winter opkwamen, escaleerden in de lente. Er heerste een grimmige en dreigende sfeer in het klooster. Voor veel bewoners was het klooster niet meer dan een plek waar zij makkelijk gratis konden wonen zonder er iets voor terug te hoeven doen. De sociale controle was laag en er was regelmatig sprake van agressie, vernielingen, bedreigingen, vechtpartijen en zelfs brandstichting. Volgens Ferry, Max en Gerda was de voornaamste oorzaak drugsgebruik door een deel van de inwoners. De huisregels verboden het gebruik van harddrugs, maar de regels waren gaandeweg niet meer te handhaven. Geleidelijk slopen steeds meer drugsgebruikers en drugsdealers het klooster in.

Ondanks het overlast dat veroorzaakt werd door sommige bewoners werd niemand het klooster uitgezet:

Ferry: Wij waren fysiek niet zo sterk en dat zal zeker een rol gespeeld hebben, we waren niet van die vechtersbazen. En het tweede wat meegespeeld zal hebben is dat we toch nog steeds het goede in de mensen bleven zien, dat we zelfs zeiden ‘misschien wordt het nog wel beter’ en ‘kunnen we dat wel maken om ze d’r uit te gooien, dan staan ze op straat’. Dat soort redeneringen werden ook wel gehanteerd. Was het maar zo makkelijk geweest, maar ja, we konden dat gewoon niet.

De ontwikkelingen leidden ertoe dat de kerngroep steeds kleiner werd en gedemotiveerd raakte. Uiteindelijk vertrokken de laatsten van hen bijna in één keer weg in de zomer van 1975, omdat zij zich persoonlijk bedreigd voelden door de overgebleven bewoners in het klooster:

”s Nachts vertrokken’Ferry: Ik weet wel dat wij toen wegtrokken… Op een gegeven moment was er ook weer voor de zoveelste keer ingebroken, paspoorten weg en geld weg, dat we toen zeiden met zeven, acht man, een beetje de laatste, van ‘nou dan gaan we ook weg’. En toen hebben we een busje gehuurd en zijn we in één avond, ’s nachts, met z’n allen vertrokken met al onze spullen.

Na het vertrek probeerde de groep elders een gezamenlijke woonruimte te vinden. Dit lukte echter niet, waarna de meesten los van elkaar of in groepjes woonruimte regelde. Kraken was niet langer nodig, ook omdat het enthousiasme voor het leven in een woongemeenschap bij de meesten van hen was verdwenen. Doordat Ferry het contract van water en energie voor het klooster onder zijn eigen naam had getekend, bleef hij onbedoeld verbonden met het klooster. Maanden nadat hij was vertrokken, kreeg Ferry achterstallige rekeningen van het elektriciteitsbedrijf en de watermaatschappij die hij zelf moest terugbetalen.

Terugblik
Ondanks het zure einde denken Ferry, Gerda en Max nog altijd met veel plezier terug aan hun tijd in het klooster:

Max: Je kan zoveel als je ergens in gelooft en je hebt een groep achter je staan. Dat te zien gebeuren was echt heel mooi. We waren allemaal studenten uit verschillende jaren, verschillende richtingen en nou had je ineens iets heel concreets om aan samen te werken en dat was verrekte leuk. Ook tegen een gevestigde mening ingaan, we waren allemaal ervan overtuigd dat we dat wilden doen. Dat geeft die echte soort verbondenheid met elkaar, nou, die heb ik nooit bij studentenverenigingen gevoeld.

Gerda: Ja, dat zal ik echt nooit vergeten. Nog steeds geweldig dat we dat hebben gedaan, dat had ik niet willen missen in mijn leven. Het was naïef, maar dat kon in die tijd, dat was een andere tijd ook.

Ferry: We dachten van, we gaan dat gewoon proberen om te kijken of we daar onze commune kunnen beginnen. Ik kan nog zoveel meer vertellen, maar dat is eigenlijk de manier waarop het ging. We waren een stel idealistische, linkse studenten die samen in een commune wilden gaan wonen. […] We hebben ook wel iets heel bijzonders meegemaakt en zeker die eerste periode was gewoon een geweldige tijd waar ik nog steeds met ontzettend veel plezier op terugkijk. Alleen het feit dat de rest van die periode er allerlei minder leuke, vervelende, dingen gebeurden… Maar het is toch wel een heel bijzonder jaar geweest en een bijzondere ervaring. En tegelijkertijd dat ik dacht van ‘Jezus, wat waren wij naïef in die tijd’.