Begin februari 1973 kraakte een groep kunstenaars een deel van het K&O Complex in de Caeciliastraat.
Volgens het Leidsch Dagblad was de actie ‘zorgvuldig voorbereid en volkomen geruisloos verlopen’. De kunstenaars waren tot deze actie overgegaan, ‘omdat zij niet langer slachtoffer willen zijn van de ateliernood in deze stad’. Leidsch Dagblad 6 februari 1973 De verslaggever van de krant sympathiseerde duidelijk met de groep, evenals de voorzitter van de Stichting Kunstenaarshuisvesting, Bert Oosterman, tevens raadslid voor D’66. Oosterman betreurde dat het ook in ‘een stad als Leiden’ nodig was om middels kraakacties atelierruimte van de gemeente af te dwingen. Zelfs de adjunct-directeur van K&O, Tjitte Weber, kon begrip opbrengen voor de krakers. Hij maakte zich echter wel zorgen over hun veiligheid: ‘De krakers beseffen kennelijk niet voldoende dat ze er veel gevaar lopen. Toen ik er laatst een kijkje nam kwam er plotseling van een van de bovenverdiepingen een radiator zo maar naar beneden.’
‘Toen ik er laatst een kijkje nam kwam er plotseling van een van de bovenverdiepingen een radiator zo maar naar beneden’ Leidsch Dagblad 6 februari 1973 Toch konden krakers in het algemeen op weinig begrip of steun van de gemeente rekenen. In februari sprak het PvdA-raadslid Cock Kerling tijdens een gemeenteraadsvergadering zelfs een ‘banvloek’ uit over woningkrakers. Ze had er weliswaar geen bezwaar tegen ‘dat woningen worden gekraakt, die te lang leeg staan, omdat de eigenaar er beter van wil worden’, maar leegstaande gemeentewoningen vormden soms ‘een schakel … in een keten van huisvestingsoplossingen’. Het kraken van huizen ‘door het ene noodgeval, die al aan een ander noodgeval zijn toegewezen’ vond ze ‘onverteerbaar’. Leidsch Dagblad 7 februari 1973 Het waren echter juist zulke ‘noodgevallen’, vaak jonge gezinnen met kinderen, die overgingen tot het kraken van gemeentewoningen. In de loop van het jaar ging de gemeente hier steeds harder tegen optreden.
Leidsch Dagblad 6 februari 1973, 7 februari 1973