Ongeveer tegelijkertijd met het klooster in Zoeterwoude werd er in mei 1974 een boerderij in Voorschoten gekraakt door vijf Leidse studenten. De boerderij aan de Leidseweg 229 was al langere tijd eigendom van Gemeente Voorschoten, die het pand en de grond eromheen had opgekocht in verband met de bouwplannen voor de Rijksweg 11.
Voordat de gemeente het opkocht heette de boerderij ‘Wie kan keeren de Hand des Heeren’ en werd het bewoond door de familie Van Vliet. De nieuwe bewoners vertelden het Leidsch Dagblad dat Mevrouw van Vliet de ‘kraakstunt’ niet vervelend vond. Volgens de krakers was zij van mening dat de buurt juist blij zou moeten zijn dat er weer leven in de boerderij was. De politie, die al snel langs kwam om een kijkje te nemen, was zakelijk maar beleefd geweest. De krakers hadden de verslaggever verteld dat ze zich welkom geheten voelden: ‘Op dinsdag kwamen drie huisvrouwen en tien buurtkinderen op bezoek, ze brachten planten en bloemen mee en waren vol bewondering voor de grondige schoonmaak die de boerderij gekregen had.’ Leidsch Dagblad 21 mei 1974
‘De gemeente Voorschoten [heeft] een probleem’Ambtenaren daarentegen hadden de krakers gesommeerd het pand te verlaten. Het Leidsch Dagblad besteedde tot in 1975 minder aandacht aan het persoonlijke verhaal van de boerderijkrakers dan aan de kloosterkrakers. In de berichtgeving lag de nadruk vooral op het feit dat het voor Gemeente Voorschoten onmogelijk was langs strafrechtelijke weg het kraken tegen te gaan. In juni werd er verslag gedaan: ‘De gemeente Voorschoten [heeft] een probleem. Ze willen in de politieverordening een anti-kraakbepaling opnemen.’ Daarvoor hadden de burgemeester en wethouders echter niet genoeg draagvlak in de gemeenteraad, hoewel de burgemeester de raad probeerde te overtuigen dat het de taak was van de raad ‘om de leemte in de wet op te vullen’. Het protest van de raad luidde dat dit niet de enige manier was om op te treden tegen krakers, dat het voorkomen moest worden dat er panden leeg kwamen te staan. Enkele raadsleden vonden dat de gemeente een kort geding tegen de boerderijkrakers aan moest spannen, maar daar zag de burgemeester geen heil in: ‘Er zijn veel “voetangels en demmen” bij een civiel rechtelijke weg.’ Leidsch Dagblad 8 augustus 1974
In februari 1975 stonden de boerderijkrakers van de voormalige ‘Wie kan keeren de Hand des Heeren’ weer in de aandacht van het Leidsch Dagblad. De krakers werden uitgenodigd om bij het gemeentebestuur langs te komen. De vier jongeren hadden inmiddels de boerderij enigszins opgeknapt. Het Leidsch Dagblad schetste een positief beeld van de krakers. De opknapbeurt van de voorgevel was ‘een duidelijk bewijs dat de jongeren hun thuis gevonden hebben’. De buurtbewoners ‘zien deze leefgemeenschap als een goede bewaking van de leegstaande boerderij en hebben bovendien ontdekt, dat het gewoon gezellige, vriendelijke en plezierige buurtjes zijn’. Zelfs de gemeente had ‘uit menselijke overwegingen’ het gas, licht en water weer aangesloten, nadat de jongeren op eigen initiatief de elektriciteitsleidingen hadden vernieuwd. Leidsch Dagblad 5 februari 1975
Net als bij het klooster in Zoeterwoude probeerden de jongeren huur te betalen voor de woning die ze kraakten. Elke maand maakten zij honderd gulden over naar de gemeente, maar dat kregen zij elke week in de vorm van een cheque weer terug. Hoewel de leefgemeenschap aanvankelijk hoopvol was geweest over het gesprek bij het gemeentebestuur, liet de krant twee dagen later weten dat de gemeente de jongeren op de hoogte had gesteld dat ze het pand zo snel mogelijk moesten verlaten. Hoewel het geld dat ze betaalden niet was geaccepteerd, ‘rekenden de studenten toch op goodwill van de gemeente wegens hun goede gedrag.’ Leidsch Dagblad 7 februari 1975
De buurtbewoners lieten weten dat ze het besluit van het gemeentebestuur betreurden. Inmiddels deed het verhaal de ronde dat de studenten vervangen zouden worden door een dame ‘die maar liefst twintig katten en enige honden in haar woonhuis houdt en overlast veroorzaakt in haar omgeving’. Het Leidsch Dagblad schreef in eenzelfde dramatische stijl als bij haar verslaggeving over het gekraakte klooster: ‘De buurt hoort in gedachten al het geblaf en het miauw, terwijl de boer Aad van Vliet, die namens zijn moeder de weduwe Van Vliet nog vee op stal heeft staan, al honden achter zijn schapen ziet rennen.’ Leidsch Dagblad 5 februari 1975
Daarmee was het verhaal inderdaad nog niet uit. Vanaf augustus stonden de boerderijkrakers weer in het nieuws. In Voorschoten moest het Vernède park worden afgebroken. Nadat het eerste deel van de woningen al ontruimd was, was er een probleemgeval ontstaan: een familie die in de volksmond bekend stond als ‘Kattemie’ – vanwege het groot aantal katten (en honden) dat zij ‘liefdevol’ in hun ‘clandestiene asiel’ hadden opgenomen – weigerde haar woning te verlaten. Leidsch Dagblad 4 augustus 1975
De boerderij zou aan de familie ‘Kattemie’ verhuurd worden zodat zij daar ‘in deze achteraf gelegen boerderij verder [konden] gaan met hun vorm van dierenliefde’ Het Leidsch Dagblad gaf een overzicht van de omzwervingen van het gezin van ‘Kattemie’. Hun huis in het Vernèdepark was al het derde waar zij na klachten over de overlast – wederom vanwege het grote aantal dieren dat zij om zich heen hadden verzameld – naar toe waren geplaatst. Het gezin had aanvankelijk aan de Bijdorpstraat gewoond en daarna in een woonboot in de Molenlaan (‘op een zeker moment was het aantal dieren groter dan de oppervlakte van de woonboot en de dierenbescherming kon ingrijpen en de hele woonboot werd leeggehaald’). Uiteindelijk kwamen zij in het Vernèdepark (‘en begon[nen] voor de derde maal opnieuw’). Uiteindelijk had de gemeente de volgende oplossing bedacht: De boerderij ‘Wie kan keeren de Heer des Heeren’ zou aan de familie ‘Kattemie’ verhuurd worden zodat zij daar ‘in deze achteraf gelegen boerderij verder [konden] gaan met hun vorm van dierenliefde’. Leidsch Dagblad 20 augustus 1975
De gemeente wist deze situatie dus naar eigen hand te zetten. De boerderij was niet in beeld voordat het gekraakt werd, maar daarna bood het pand de oplossing voor een ander probleem van de gemeente, namelijk de behuizing voor de familie ‘Kattemie’. Tegelijkertijd was het aanbieden van de woonruimte aan die familie een oplossing voor het ‘probleem’ van de kraakactie. In het geval van de kraakactie aan de Hooigracht in Leiden (1975) is eenzelfde reactie van de gemeente zichtbaar: de krakers bewezen dat een van de leegstaande panden – waarvoor de gemeente daarvoor geen aandacht had gehad – prima bewoonbaar was; de gemeente reageerde met een plan om er migrantenwoningen van de maken. Daarmee hadden ze een goede reden om de krakers er zo snel mogelijk uit te zetten én een ruimte gevonden voor de migranten. Bovendien hadden ze daarmee een oplossing bedacht waartegen de krakers moeilijk konden protesteren; ruimte voor migrantenwoningen was eveneens een politieke issue waarmee zij solidair waren. In dat opzicht zien we hier een bijzonder succesvol beleid van de gemeente om bewoners tegen elkaar uit te spelen.
‘Door hun komst bleven de verliefde paartjes weg, die de lege boerderij in de nacht wel eens als tijdelijk onderdak gebruikten’ De krakers zaten echter ondanks alle waarschuwingen van de gemeente nog in de boerderij. Het Leidsch Dagblad meldde: ‘In de praktijk blijkt de boerderij gekraakt te zijn en de krakers weten zich gesteund door een advocatenkantoor en de buurtbewoners, een spoedige ontruiming is niet te verwachten.’ Bovendien hadden de krakers nu een advocaat in de arm genomen. De buurtbewoners hadden ook eigenlijk liever de krakende jongeren in de boerderij:
‘[de leefgemeenschap] heeft nooit overlast veroorzaakt en door hun komst bleven de verliefde paartjes weg, die de lege boerderij in de nacht wel eens als tijdelijk onderdak gebruikten. De krakers hebben de sympathie van veel Voorschotenaren hoewel ze wettelijk “fout” zijn, de buurt weet wie er nu de boerderij bewonen en is een beetje beducht om een katten- en hondenpakhuis naast de deur te krijgen.’ Leidsch Dagblad 4 augustus 1975
Het Leidsch Dagblad verwonderde zich erover, dat de Dierenbescherming in het geval van de familie ‘Kattemie’ niet ingreep. Het geval was bij de Dierenbescherming al langer bekend. Volgens de krant zat de dierenbescherming in een moeilijke positie omdat aan de ene kant het dertigtal katten en tiental honden met veel liefde verzorgd werden, aan de andere kant was ‘er in het pandje in het Vernèdepark iets scheef en misschien kan gesproken worden over een bepaalde vorm van mishandeling.’ De voorzitter van de dierenbescherming, Drs. B. Kloosterman, kreeg in de krant het woord:
‘Wanneer wij als dierenbescherming daartoe de macht zouden hebben, dan werden alle dieren weggehaald. Daarmee is het probleem van de dieren en de overlast aan de buren opgelost, maar niet opgelost is het menselijk probleem. Mevrouw Veen bedoelt het allemaal vreselijk goed. Zij heeft totaal geen capaciteiten om bijvoorbeeld een dierenasiel te leiden, bovendien mist de Voorschotense afdeling met 250 leden daarvoor de capaciteiten.’
Een bestuurslid van de Dierenbescherming, mevrouw T. Emmink-De Vries, die al eens ingegrepen had bij het gezin Van Veen (‘Kattemie’) en door mevrouw Van Veen al eens was uitgemaakt voor ‘dierenbeul’, kwam eveneens aan het woord. Zij zag weinig heil in het overplaatsen van het gezin naar de boerderij in Voorschoten. ‘De sociale begeleiding van de gemeente moet gericht zijn op het gegeven dat iedere bewoner slechts een beperkt aantal huisdieren kan hebben. Wanneer vandaag de dieren weggehaald worden, begint het echtpaar morgen opnieuw zwerfdieren te verzamelen.’
“Kattemie” is een menselijk probleem Volgens de krant kwam tijdens het gesprek met de twee bestuursleden van de Dierenbescherming naar voren dat het probleem in deze kwestie vooral ‘bij de mens en niet bij het dier’ lag. Het Leidsch Dagblad stemde er achteraf mee in dat de Dierenbescherming in dit geval geen rol kon spelen. ‘Zodra een goede opvang is gevonden voor de man en de vrouw, dan kan de dierenbescherming voor opvang van de dieren zorgen. “Kattemie” is een menselijk probleem en de moderne dierenbescherming laat de mens voor het dier gaan.’ Leidsch Dagblad 20 augustus 1975 Daarmee werd dus alle verantwoordelijkheid bij de gemeente gelegd.
Uiteindelijk werd Kattemie naar de boerderij verhuisd en kon daar lange tijd wonen. Dit leverde de nodige conflicten met de buurtbewoners. Bijvoorbeeld in 1979 moest de boerderij worden ontsmet. Door de officier van justitie werden in oktober van dat jaar twintig katten en elf honden in beslag genomen.
Leidsch Dagblad 21 mei 1974, 8 augustus 1974, 5 februari 1975, 7 februari 1975, 4 augustus 1975, 20 augustus 1975